De corona uitbraak houdt ons al ruim een half jaar flink in de greep. In meerdere sectoren zijn de gevolgen daarvan goed voelbaar, zo ook in de toeristische sector. In mei jl. deed de rechtbank uitspraak in een arbeidsgeschil bij een broodjeszaak in het centrum van Amsterdam.
De werkgever heeft een restaurant met Turkse etenswaren (vooral broodjes) en richt zich primair op toeristen.
De werknemer in kwestie werkte 40 uur per week in de broodjeszaak in de functie van medewerker bediening. Voor werkgever zijn januari en februari over het algemeen stille maanden, met weinig omzet en weinig toeristen. In maart komt normaliter de toeristenstroom op gang en trekt de omzet weer aan, reden waarom de broodjeszaak in januari 2020 nieuwe personeelsleden heeft geworven. Het restaurant moest echter in maart de deuren sluiten op grond van de opgelegde overheidsmaatregelen.
De werkgever deed een NOW-aanvraag, welke leidde tot een vergoeding van 60% van de loonkosten. Voor de nieuwe werknemers ontving de werkgever geen NOW-subsidie. De werkgever vond dat sprake was van ‘acute betalingsproblemen’ en vond het wel zo eerlijk om alle werknemers voortaan maar voor 50% uit te betalen.
Eén werknemer, een student, was het niet mee eens met dit onvrijwillige loonoffer en stapte naar de rechter en eiste zijn volledige salaris.
De kantonrechter was van mening dat vanwege de buitengewone omstandigheden waarin de broodjeszaak verkeert, sprake was van een ‘onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie’. Van de medewerkers kan dan ook worden gevraagd, om arbeidsrechtelijke aanspraken (o.a. salaris) prijs te geven. In het geval van de broodjeszaak lagen de verhoudingen echter anders; het eenzijdig en zonder nader overleg genomen besluit om de helft van het salaris in te houden, brengt voor de werknemer een te grote inkomensachteruitgang mee. Hij heeft zijn salaris nodig om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De werkgever kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet verlangen dat de werknemer over meerdere maanden instemt met 50 procent opschorting van zijn salaris, vooral omdat onduidelijk is wanneer de werkgever dan wel over voldoende middelen zou beschikken om de achterstand(en) in te lopen.
De werkgever moet het achterstallige salaris dus aan de werknemer betalen. Omdat de werkgever in een noodsituatie verkeert, hoeft hij de wettelijke verhoging en rente niet te betalen.
Uit deze uitspraak is duidelijk geworden dat de coronacrisis voor een werkgever kan leiden tot een onvoorziene, bedrijfseconomische noodsituatie, welke een zwaarwichtig belang op kan leveren. Dit kan meebrengen dat van werknemers mag worden gevraagd om bepaalde arbeidsrechtelijke aanspraken op te schorten, of zelfs helemaal prijs te geven. Belangrijk is echter dat dit niet eenzijdig door de werkgever kan worden opgelegd, maar in overleg moet gebeuren. Daarbij moeten de wederzijdse belangen van werkgever en werknemer tegen elkaar worden afgewogen, waarbij gekeken moet worden of de betreffende maatregel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wel van de werknemer kan worden verlangd. Zo makkelijk is het dus nog niet voor de werkgever om er dergelijke maatregelen doorheen te drukken.
Wij adviseren met regelmaat over dit onderwerp, alsook over andere arbeidsrechtelijke kwesties. Heeft u een vraag? Neem dan gerust vrijblijvend contact met ons op.